Het landelijke tafereel bevat een aantal moralistische verwijzingen. Het gaat over losbandigheid; men drinkt, zingt, speelt en hoereert. Iemand slaapt zijn roes uit. Links slaan twee lieden elkaar op het gelaat. Rechts pist een klant in het hooi. Ver weg, bijna onopvallend, beweegt zich een marskramer over een zandweg.
Bij Bosch is de marskramer prominent in beeld. Sommige kunsthistorici blijven hem zien als ‘de verloren zoon’, het personage uit de nieuw-testamentische gelijkenis. De jongeman die, na allerlei rottigheid te hebben uitgevreten, het rechte pad terugvindt en terugkeert naar huis.
Ik bestudeerde destijds vooral Bosch en zijn tijdgenoten. Dat wierp al meer vragen dan antwoorden op. Hoewel men in de 16de- en 17de eeuw in de vorm nog teruggrijpt naar de Renaissance zal de perceptie ervan, na Reformatie en Verlichting, ongetwijfeld zijn veranderd. Jan Aalmis’ tegeltableau’s waren bedoeld als sierstukken in koopmanshuizen. De moralistische betekenis in dergelijke voorstellingen zal zeker nog zijn herkend. Toch gebruikt Bosch symbolen (een raaf, een gevilde kat, duiven op zolder), waarvan in latere eeuwen de betekenis verloren is gegaan, of discutabel geworden.