Volgens Michelangelo is het object al in het marmerblok aanwezig. Je moet het er alleen nog uit bevrijden. Gewoon een kwestie van de juiste hoeveelheden steen op de juiste plekken weghakken. Maar, over hoeveel gruis gaat het dan? en waar zitten die ‘juiste’ plekken? Ik parafraseer Louk Tilanus, Leidsch kunsthistoricus en inleider van de expositie Mythen en metamorfosen - de fontein van Aart Schonk in het Scheveningse Museum Beelden aan Zee. Afgelopen zaterdag tracteerde Tilanus de genodigden op een kort college beeldhouwkunst, zodat iedereen weer bij was betreffende de herkomst van marmer en met welke technieken je het te lijf kunt gaan.
Het werk van Aart Schonk (1946) komt op het eerste gezicht wat anachronistisch over. Het refereert sterk aan toegepaste kunst in de architectuur van de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw, wat overigens niets afdoet aan Schonk's kwaliteiten. Als beeldhouwer pur sang hakt hij direct in de steen (taille directe). Dat vereist een geconcentreerde aanpak. Of beter: een behoedzamere werkwijze dan bij het modelleren. Met klei kun je je immers sneller en spontaner uitdrukken, en voortdurend aanpassingen verrichten. (Schonk werkte bijna dertig jaar aan zijn fontein).
Dankzij het feit dat Michelangelo veel van zijn werk niet afmaakte, kun je vandaag nog zien hoe hij ‘het heeft gedaan’. Bij Schonk lijkt dat 'onaffe' tot doel geworden. Bewust laat hij vlakken en vlakjes van het oorspronkelijke marmerblok onberoerd; bewust is een lijf niet gepolijst, juist rauwig; vaak ook blijft het grotendeels 'onuitgepakt' in het marmer verborgen. Zo kun je zijn werk op twee manieren bekijken: er op een afstandje omheen draaien en je laten verrassen door onverwachte, vaak abstracte, vormen; of, van dichtbij constateren hoe hij met zijn beitels versteende landschappen realiseert.
Louk Tilanus richtte als gastconservator de tentoonstelling in. Tegelijkertijd verschijnt zijn monografie: Aart Schonk - mythen en metamorfosen in marmer.