Op de valreep bezocht ik met vriend W. de Warholtentoonstelling in het 'Stijdelijk' te A.
Als student aan de Universiteit Leiden schreef ik in 2003 een literatuuranalyse. Het betrof artikelen uit 1995 en 1996 van Michael Lüthi en Thomas Crow. Leuk om te doen omdat deze kunstwetenschappers elkaars opponenten zijn in benaderingswijze.
Lüthi reageert vooral op de formele kant van het werk en ziet Warhol's vormentaal als diens antwoord op het abstract modernisme. Lüthi wil aantonen dat deze aanpak niet heeft geleid tot de terugkeer van het 'realistische beeld'. Ook besteedt hij aandacht aan de films, waarbij hij beklemtoont dat deze moeten worden gezien als analoog aan Warhol's overige werk, dat immers vooral in de vorm van reeksen wordt gepresenteerd.
Crow verklaart Warhol binnen de contemporaine sociale en politieke context. Hij ziet hem vooral als de angry young man, die de welvaartmaatschappij confronteert met haar schaduwzijden. Daarbij onderscheidt hij 'drie Warhols': de 'zelfgecreëerde legende', de 'kunstenaar-vakman' en de 'undergound artiest'.
Een decennium geleden vonden zowel Lüthi als Crow, dat critici te weinig aandacht besteedden aan Warhol als filmer. Merkwaardig genoeg blijft het bij deze vermaning en rept vooral Crow met geen woord over de films. Alleen Lüthy gaat uitvoerig in op de films. Deze zijn volgens hem in zoverre verhalend, dat ze een gebeurtenis in de tijd representeren; een tijd die gelijk is aan de opnameduur en de tijd die nodig is om de film te bekijken. Op de tentoonstelling in Amsterdam wordt eindelijk ruim aandacht besteed aan de films. Dat is bijzonder en niet eerder 'vertoond'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten