Ik herinner me een wat oudere docent op de Rotterdamse kunstacademie. “Yves Klein gebruikte meiden als kwast; ingesmeerd met verf liet-ie ze in hun blote kont over het linnen rollen! Dat is geen kunst!” oordeelde hij. “Maar,” voegde hij daar relativerend aan toe, “ik had ‘m graag geholpen z’n kwasten schoon te maken”. Dat was in 1972. Klein was toen al tien jaar dood.
De afgelopen maand gestarte expo over Yves Klein met als ondertitel ‘corps, couleur, immatériel’, loopt tot 7 februari 2007 in het Centre Pompidou. Curator Camille Morineau presenteert Klein op voorbeeldige wijze: overzichtelijk en informatief. De objecten zijn op een prettig gedoseerde manier over de zalen verdeeld, met beklemtoning van Klein’s befaamde blauw, gedeponeerd onder de merknaam ‘IKB’.
Toen hij op z’n vierendertigste stierf, was Klein slechts acht jaar productief geweest. Hij was zo’n kunstenaar die zijn eigen mythe creëert. Hij wilde opvallen en dat lukte hem ook. Het meest bekend zijn de performances met in blauwe verf gedoopte meisjes. Toen hij kort voor zijn dood in New York wilde doorbreken, werd hij daar slecht ontvangen. Critici zagen hem als nep-Dalì, collega’s als Rothko keken op hem neer. Maar Klein was geen charlatan. Hij had dat beetje theater gewoon nodig om niet onopgemerkt te blijven. Misschien wist hij ook wel, dat hij weinig tijd had. Hij leefde snel, gebruikte amfetaminen. Dat kan een mensenhart slecht verdragen.
Ook nu nog is zijn werk confronterend. In de belendende ruimte in Pompidou is de tentoonstelling over Robert Rauschenberg. Leuk om te zien. Maar Rauschenberg’s objecten zijn niet meer dan drie-dimensionale (kunst)historische plaatjes. Letterlijk verbleekte plaatjes bovendien. Klein’s ‘IKB’ zindert ook nu nog, blijft plakken op je netvlies, nestelt zich in hart en hersenen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten